De restauratiestèle van Toetanchamon

Toetanchamon, Tempel van Karnak, Loeksor.
Toetanchamon,
Tempel van Karnak, Loeksor.

Vroeg in de regeerperiode van Toetanchaton uit de 18de dynastie tijdens het Nieuwe Rijk werd een poging ondernomen om tot een verzoening met de Amonpriesters te komen. De relatie van het bestuur met deze invloedrijke priesters was door de religieuze revolutie van Achnaton tot een dieptepunt gedaald. Daarom veranderde Toetanchaton zijn naam in Toetanchamon. Hiermee maakte hij zijn goede bedoelingen richting de Amonpriesters duidelijk.

Een belangrijk onderdeel van de verzoeningspolitiek van Toetanchamon vormde het herstellen van de heiligdommen die in opdracht van Achnaton waren beschadigd. Het belangrijkste bewijs voor deze verzoeningspolitiek is een restauratiestèle die in 1905 door de Franse egyptoloog Georges Legrain in de tempel van Karnak is ontdekt.

De verbrijzelde stenen plaat werd in vijf stukken gebroken gevonden. De stèle bevond zich onder een halve meter aarde in de noordoostelijke hoek van de hypostyle hal, bij de derde pyloon uit de tijd van Amenhotep III. De restauratiestèle had bij zijn plaatsing een prominente locatie aangezien deze derde pyloon, vóór de bouw van de hypostyle hal, de hoofdingang van de tempel vormde.

De stèle is uit rood graniet vervaardigd en heeft een hoogte van 2,54 meter en een breedte van 1,20 meter. Boorgaten over de middenlijn tonen aan dat ooit een poging is ondernomen om de stenen plaat voor hergebruik in twee delen te splijten.

De stèle, afkomstig uit het 1ste regeringsjaar van Toetanchamon, is door Horemheb geüsurpeerd. Toen hij koning werd, heeft hij de naam van Toetanchamon door zijn eigen naam vervangen. Er bleven echter genoeg restanten van de naam van Toetanchamon bewaard om de stèle aan hem te kunnen toeschrijven.

De restauratiestèle, Egyptisch Museum, Caïro.
De restauratiestèle,
Egyptisch Museum, Caïro.

Het centrale thema van de inscriptie op de restauratiestèle is verzoening. De halfronde lunet bovenaan toont Toetanchamon voor Amon-Ra en zijn vrouw Moet. De god schenkt de koning goddelijke kracht. In het eerste deel van de tekst worden de titels van de koning gegeven. Deze worden gevolgd door een opsomming van bijnamen van de koning.

Toetanchamon wordt onder andere de geliefde van Amon-Ra, van Atoem, Ptah en van Thot genoemd. Vervolgens geeft de tekst een beschrijving van de staat waarin Egypte zich bevond toen Toetanchamon aan de macht kwam:

Welnu, toen zijne majesteit als koning verscheen, waren de tempels van de goden en godinnen, vanaf Elefantine tot aan de moerasgebieden van de Delta vervallen tot ruïnes. Hun schrijnen waren in verval geraakt en waren puinhopen geworden die met onkruid waren overwoekerd. Hun heiligdommen waren alsof zij nooit bestaan hadden en hun tempels waren voetpaden geworden. Het land doorstond een moeilijke periode, want de goden, zij veronachtzaamden dit land. Indien men een leger zond naar Palestina om de grenzen van Egypte te verbreden dan hadden zij geen enkel succes. Indien men tot een god bad om een ding aan hem te vragen, dan kwam hij in het geheel niet.

Vervolgens bedacht de koning hoe de goden gunstig gestemd konden worden. Er werden gouden cultusbeelden, versierd met edelstenen, voor de goden gemaakt. De tempels werden gerepareerd en voorzien van rijke offerandes en door het paleis betaalde dienaren en dienaressen.

In het laatste deel van de inscriptie wordt het resultaat van de inspanningen van de koning beschreven: “De goden en godinnen die in dit land zijn, hun harten zijn in vreugde. De heren van de schrijnen zijn in verheuging. De oevers zijn in jubel en triomfantelijk gejuich is door het gehele land omdat goede dingen zijn gebeurd.”

Een goed voorbeeld van de beschreven restauratiewerkzaamheden is in de Loeksortempel te vinden. Hier liet Toetanchamon de reliëfs van het Opet-festival, waaraan tijdens de regering van Amenhotep III was begonnen, restaureren en voltooien.

PvG

Bronnen:
– De grote farao’s – T.G.H. James
– Akhanaten, king of Egypt – C. Aldred
– The restoration inscription of Tutankhamun – J. Bennett in JEA 25 (1939)