Deir el-Medina – het dorp

Het arbeidersdorp Deir el-Medina.
Het arbeidersdorp Deir el-Medina.

Het dorp Deir el-Medina was de woonplaats van de arbeiders die het werk in het Dal der Koningen verrichten. Elke week vertrokken zij met hun spullen via de paden door de heuvels naar het Dal der Koningen om daar de graven van de koningen uit te hakken en te decoreren. Een werkweek van acht dagen van elk twee maal vier uur, gevolgd door twee vrije dagen.

Sommigen van hen overnachtten ook wel in kleine hutjes boven op de berg boven het Dal. Wanneer een graf al klaar was voordat de farao overleed, werkten de arbeiders aan de graven in het Dal der Koninginnen, in het Dal der Edelen of aan hun eigen graf in de berghelling bij het dorp. Van deze laatste graven zijn er drie open voor het publiek, te weten: Inerchaoe (TT 359), Sennedjem (TT 1) en Pasjedoe (TT 3).

Deir el-Medina betekent in het Arabisch ‘klooster van de stad’, een verwijzing naar het koptische klooster dat zich hier ooit bevond. In de oudheid was de plaats bekend onder de naam

  (set maät), Plaats der Waarheid, of    (pa demi), het dorp.

Waarschijnlijk werd het dorp Deir el-Medina gesticht door Thoetmoses I. Zijn naam is teruggevonden op diverse stenen van de omheiningsmuur rondom de stad. Mogelijk was er op deze plek al eerder een nederzetting uit de tijd van Amenhotep I. Deze farao wordt samen met zijn moeder Ahmes-Nefertari als patroonheilige van het dorp genoemd en zij werden er vereerd.

Gedurende de gehele periode van het Nieuwe Rijk is Deir el-Medina in gebruik geweest, met uitzondering van de Amarna-periode. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de arbeiders mee verhuisd naar Tell el-Amarna en verbleven zij daar in een soortgelijk dorp, waarvan de resten zijn teruggevonden. Ten tijde van Thoetmoses III is Deir el-Medina uitgebreid tot ongeveer zeventig huizen. Tijdens de 19de dynastie vergrootte Ramses II het dorp nogmaals met zo’n veertig huizen.

De hoofdstraat van Deir el-Medina.
De hoofdstraat van Deir el-Medina.

Het dorp is gelegen in een smal dal ten zuidoosten van het Dal der Koningen en ten noordoosten van het Dal der Koninginnen. Het bestond uit één hoofdstraat langs een noord-zuid as. Door de uitbreidingen tijdens het Nieuwe Rijk zijn er een aantal zijstraten bijgekomen.

De huizen zijn van natuur- en tichelsteen gebouwd. Ze bestonden uit een hal die tevens dienst deed als huiskapel en een van zuilen voorziene woonruimte met een toegang tot een kleine kelder. De woonruimte bood ook toegang tot een aantal kleinere vertrekken, mogelijk opslag- en slaapvertrekken. Achter de woonruimte bevond zich een open plaats die dienst deed als keuken. Sommige huizen waren voorzien van een trap naar het dak, waar in warme periodes de nacht werd doorgebracht.

Behalve de arbeiders van de graven, woonden er in het dorp ook diverse ambachtslieden met hun gezinnen. Zij voorzagen de arbeiders van materialen en voedsel. Om het dorp stond een door soldaten bewaakte muur ter bescherming van de kostbare materialen waarmee de arbeiders werkten. Buiten de hoofdingang bij de noordelijke poort bevond zich een waterbron die door waterdragers met water uit de Nijl werd gevuld. Ook de voorraden levensmiddelen zoals graan en groenten werd door mensen van buiten op peil gehouden.

Door herhaaldelijke invallen van Libische nomaden aan het eind van de 20ste dynastie was het dorp niet langer veilig. De bewoners verlieten het dorp en trokken zich terug binnen de omheinde muren van het tempelcomplex van Medinet Haboe. Het einde van de 21ste dynastie betekende ook het einde van de arbeidersgemeenschap. Omdat de Thebaanse necropool niet langer werd gebruikt als koninklijke begraafplaats, werd er niet langer een beroep gedaan op de bekwaamheden van de arbeiders.

LdJ

Lees ook deel 2: Deir el-Medina – het dagelijks leven

Bronnen:
– De kunstenaars van de farao’s – Catalogus bij de tentoonstelling 2002–2003
– The tomb-builders of the pharaos – M.L. Bierbrier
– Foto’s – Roel Rijsdam