Tijdmeting in het oude Egypte

De Egyptenaren waren goed in tijdmeting. Dit was belangrijk omdat tempelrituelen vaak op specifieke tijden plaats moesten vinden. Speciale urenpriesters waren bedreven in het bepalen van de tijd. In wisselende ploegen volgden zij gedurende dag en nacht op het tempeldak het verloop van de uren en de stand van de sterren. Ze verdeelden de dag daarbij in twaalf uren licht en twaalf uren donker. De priesters hadden hierbij diverse instrumenten tot hun beschikking zoals diagonale sterrenklokken, schaduwklokken en de klepsydra. Om de werking van de diagonale sterrenklokken te begrijpen, is eerst kennis nodig hoe de Egyptenaren de sterrenhemel indeelden met behulp van ‘decanen’.

Decaan Sothis als koe in een boot, plafond hypostyle hal Hathortempel, Dendera.
Decaan Sothis als koe in een boot,
plafond hypostyle hal Hathortempel, Dendera.

Decanen
De Egyptenaren kenden zesendertig sterrenbeelden die zich ten zuiden van de dierenriem bevinden. Deze Egyptische ‘decanen’ zijn in de westerse sterrenkunde zo goed als onbekend. Het woord decaan stamt van het Griekse woord dekanon, dat ‘aanvoerder van tien’ betekent.

De verschuivende positie van deze zesendertig sterrengroepen werd gebruikt om er de twaalf uren van de nacht mee te volgen. De decanen werden namelijk in groepen van drie telkens aan één teken van de dierenriem gekoppeld. Omdat de omvang van de dierenriem driehonderdzestig graden bedraagt, bestrijkt een decaan een gebied van tien graden aan de hemel. Dit komt overeen met tien dagen in het Egyptische kalenderjaar.

De belangrijkste decaan was de ster Sirius, de Egyptische godin Sopdet, door de Grieken verbasterd tot Sothis. Haar opkomst tegelijk met de zon (een zogenaamde heliakische opkomst) werd als referentie genomen. Dit vond altijd plaats medio juli van een tropisch jaar. De zon staat dan hoog aan de hemel, waardoor slechts twaalf decanen kunnen worden waargenomen. De lengte van de nacht werd om die reden op twaalf uur gesteld. Omdat de winternachten langer duren dan de zomernachten werden vervolgens aan de eerste en laatste decanen langere uren toegewezen.

Detail binnenkant deksel dodenkist van Idy, Universiteitsmuseum, Tubingen.
Detail binnenkant deksel dodenkist van Idy,
Universiteitsmuseum, Tubingen.

Diagonale sterrenklokken
Aan de binnenkant van de deksels van houten dodenkisten uit het Middenrijk zijn diagonale sterrenklokken aangetroffen. Dit zijn tabellen die bij de berekeningen van de tijd konden helpen. De kolommen in de tabellen bestrijken een jaar dat is ingedeeld in zesendertig gelijke delen van 10 dagen. De namen van de decanen staan daarbij weergegeven in de volgorde van hun opkomst aan de horizon.

De tweede kolom begint met de tweede decaan van de eerste kolom. Aan het begin van iedere volgende kolom schuift een decaan verder op. Dit leidt tot de diagonale structuur van een tabel. Van de zesendertig decanen aan de hemel, staan er altijd achttien boven de horizon. Om de veertig minuten verschijnt er een nieuwe decaan in het oosten en verdwijnt er een in het westen. Vanwege de avondschemering en het ochtendgloren kan de opkomst van hooguit zestien decanen worden waargenomen.

Op alle gevonden houten deksels worden diagonale sterrenklokken afgebeeld waarbij per kolom slechts twaalf decanen staan vermeld. In de praktijk werd echter de lengte van de nachtelijke uren variabel in de loop van het jaar. De nachturen dekten daarmee de precieze opkomst van de decanen niet meer. Wegens de dolende Egyptische kalender was een diagonale sterrenklok als snel verouderd. Na iets meer dan veertig jaar vond er al een verschuiving van een volledige decade plaats. Aan het begin van het Nieuwe Rijk was het gebruik van de diagonale sterrenklokken dan ook geheel verdwenen.

Schaduwklokken
Overdag werd gewerkt met schaduwklokken om de tijd te meten. De eerste schaduwklokken waren gebaseerd op een verticale balk die zijn schaduw wierp op vier evenwijdige lijnen op een horizontale plaat. Deze lijnen markeerden de verschillende uren van de dag. Dat wil zeggen, de eerste lijn gaf het begin van het vierde uur van de dag aan. De vierde lijn markeerde het middagpunt en daarmee het einde van het zesde uur. De klok werd daarna een halve slag gedraaid. De uren van de dag werden vervolgens tot en met het negende uur in omgekeerde richting op de schaduwklok afgelezen. Een verbeterde versie van de schaduwklok werd uitgerust met een horizontale staaf of gnomon. Daarbij werd zowel van de lengte van de schaduw als van zijn positie gebruik gemaakt.

Klepsydra Amenhotep III, Egyptisch Museum, Caïro.
Klepsydra Amenhotep III,
Egyptisch Museum, Caïro.

Klepsydra
Als het bewolkt weer was, kon de tijd ook gemeten worden met een klepsydra of waterklok. Een klepsydra is een stenen, albasten of aardewerken schaal met een gaatje erin, die als wateruurwerk gebruikt werd. De letterlijke vertaling van het Griekse woord luidt waterdief.

De oudst bekende klepsydra stamt uit de tijd van Amenhotep III (18de dynastie). Bij dit model bestaat de hoogste rij toont de vijf zichtbare planeten en zesendertig decaansterren. In het midden staan verschillende sterrenbeelden en goden weergegeven. Op de onderste rij staat de kalender met de namen van de maanden en hun goden.

De maanden van de Egyptische burgerlijke kalender zijn verder in drie ‘decaden’ van tien dagen onderverdeeld. Een klepsydra vertoont verscheidene markeringen waardoor deze op verschillende momenten van het jaar kon worden gebruikt. De lengte van de uren verschilde immers per seizoen. Een klepsydra had daarom idealiter 12 verschillende schalen, één voor elke maand van het jaar. Een klepsydra werd tot een markering vlakbij de rand van de schaal met water gevuld. Daarna sijpelde het water weg via een klein gaatje vlakbij de bodem van de schaal. Omdat de klepsydra een conische vorm heeft, bleef een constante afname van de hoeveelheid water gegarandeerd.

JR

Bronnen:
– De sterren boven Egypte – H.J. Pragt
– The illustrated dictionary of ancient Egypt – I. Shaw en P. Nicholson