In het oude Egypte waren bomen en struiken schaars. De schaduw die de aanwezige bomen en struiken konden verschaffen was dan ook zeer welkom. Om die reden bevonden cultusplaatsen zich vaak in een boomrijke omgeving. Sommige boomsoorten werden zelfs als heilig beschouwd. En de Egyptenaren geloofden dat sommige goden onder specifieke bomen konden schuilen of erin wonen.
Welke bomen als heilig werden beschouwd blijkt uit diverse bronnen. Zo staan in de emblemen van verschillende gouwen bomen afgebeeld. En op muren van tempels uit de Ptolemaeën Tijd zijn lijsten aangebracht met beschrijvingen van heilige bomen in de regio.
De sycomoor
De sycomoor of Egyptische vijgenboom (Ficus sycomorus) is een plant uit de moerbeifamilie (Moraceae) die al sinds de oudheid wordt gekweekt. Door de wijdvertakte kroon levert hij namelijk aangename schaduw. Resten van de plant worden al aangetroffen in predynastische archeologische lagen en zijn talrijk vanaf het begin van de derde eeuw v.Chr.
De sycomoor is een boom waar een diepe mythologische betekenis in schuilgaat. Volgens spreuk 109 van het Dodenboek staan twee identieke sycomoren van turkoois aan de oostelijke poort van de hemel, waar vandaan de zonnegod Ra iedere dag tevoorschijn komt. In het graf van Irynefer (TT 290) in Deir el-Medina staat een wit stierenkalf afgebeeld tussen deze twee sycomoren. Het pasgeboren kalf mag worden gezien als een symbool voor de jonge zonnegod.
Het Egyptische woord ‘nehet’, sycomoor, is grammaticaal vrouwelijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Egyptische godinnen met deze boomsoort werden vereenzelvigd. Zo werd de sycomoor niet alleen als een manifestatie van de hemelgodin Noet, maar ook van Isis beschouwd. Over de godin Hathor werd zelfs gezegd dat zij de ‘Meesteres van de Sycomoor’ is. In vele voorstellingen is te zien hoe de armen van Hathor of Noet uit de sycomoor te voorschijn komen. Zij reiken de overledene voedsel en koel water aan. Mensvormige voorstellingen van deze boomgodinnen vertonen een boom op het hoofd.
Als gevolg van deze geloofsopvatting werden sycomoren vaak bij de ingang van een graf geplant. Daarnaast werden houten modellen van de bladeren van de boom als begrafenisamuletten gebruikt. Ook de vrucht en het hout, en soms zelfs de twijgen, waren rijkelijk aanwezig in de graven van het Oude, Midden en Late Rijk. Een begrafenis in een kist die uit sycomorenhout vervaardigd is, mag worden uitgelegd als de wens van de overledene om terug te keren naar de moederschoot van de boomgodin.
De heilige Isjed-boom
De Isjed-boom wordt in voorstellingen met vruchten afgebeeld. Lang is gedacht aan de weergave van de doornige Balanites aegyptiaca. Ook is de Egyptische sebestenboom (Cordia myxa) als een kandidaat genoemd ter identificatie van de Isjed-boom. In vertalingen van Egyptische teksten wordt regelmatig de benaming Persea gebruikt als aanduiding voor de Isjed-boom. In de moderne botanie bestaat hierover verwarring. Persea kan namelijk verwijzen naar een geslacht van ongeveer 150 soorten groenblijvende bomen die behoren tot de laurierfamilie.
Het bekendste lid van het geslacht is de eetbare avocado (Persea Americana). Deze planten kwamen echter in het oude Egypte niet voor. Persea is ook een benaming voor een plant van Noord-Afrikaanse oorsprong, de Mimusops schimperi. Deze boom lijkt enigszins op een perenboom in blad, bloem en vorm, maar is groenblijvend. De eetbare zoete vrucht is zo groot als een peer, langwerpig tot amandelvormig, grasgroen van kleur en heeft een pit als van een pruim.
Vanaf het Middenrijk komt de naam ‘isjedet’ voor in het Dodenboek. In Dodenboekspreuk 17 wordt melding gemaakt van een magische boom of struik ‘isjedet’. De kater Mioe beschermde de Isjedet-boom tegen de aanvallen van de slang Apep (Apopis), de vijand van de zonnegod Ra. De naam van de heilige Isjedet-boom werd in het Nieuwe Rijk herhaaldelijk verward met de naam ‘isjed’, van de Isjed-boom. Van de Isjedet-boom werd gedacht dat de goden de naam van de koningen op de bladeren schreven bij hun kroning en jubileumfestivals. Dit met de bedoeling dat hun namen, en dus hun leven, eeuwig zou worden bestendigd. Dit is te zien in een scène op één van de tempelwanden van het Ramesseum. De godin van het schrift, Sesjat, staat daar samen met Thot, de god van het schrijven, afgebeeld. In aanwezigheid van de op een troon gezeten scheppergod Atoem schrijven zij de namen van farao Ramses II op de bladeren van de Isjed-boom.
De dadelpalm
Van de dadelpalm (Phoenix dactylifera) worden in Egyptische voorstellingen vooral de takken afgebeeld. De hiëroglief voor jaar, ‘renpet’, stelt een dadelpalmtak voor, waarvan alle bladeren verwijderd zijn. Deze renpet-tak staat symbool voor het registreren van jaren. Vanwege de connotatie met jaren en tijd werd de renpet-tak vaak gebruikt in de context van regeringsjaren.
Het aanbieden van een renpet-tak door een godheid aan een farao was een belangrijk onderdeel van zijn jubileumfeest of Heb Sed. Vaak werd de dadelpalmtak afgebeeld in combinatie met tekens als het kikkervisje (hiëroglief voor 100.000), de sjen-ring (symbool voor eeuwigheid) en hiërogliefen voor ‘jubileum’ en ‘alle leven en macht’. Het geheel stond dan voor de belofte aan de farao dat hij een lange regeerperiode zou hebben met honderdduizenden jaren van leven en macht en vele jubilea. De tak van de dadelpalm is ook het symbool van de god Heh, de personificatie van de eeuwigheid. Deze godheid wordt vaak afgebeeld met het renpet-teken op zijn hoofd of met een palmtak in zijn beide handen.
JR & HP
Bronnen:
– Heilige plaatsen in het oude Egypte – L. Oakes en L. Gahlin
– Domestication of plants in the Old World – D. Zohary en M. Hopf
– Cursus Flora en Fauna – H. Pragt
– Reading Egyptian Art – R.H. Wilkinson
– Foto Ramses II – Roel Rijsdam