Het graf van Joeya en Toeya

Het mummiemasker van Joeya, Egyptisch Museum, Caïro
Het mummiemasker van Joeya,
Egyptisch Museum, Caïro.

Enkele jaren voor de spectaculaire ontdekking van het graf van Toetanchamon werd in 1905 een ander ongeschonden graf gevonden in het Dal der Koningen: het graf van Joeya en Toeya (KV 46) uit het Nieuwe Rijk. Dit graf bevatte net als dat van Toetanchamon een vrijwel volledige grafinventaris.

Dat deze echtelieden zijn begraven in het Dal der Koningen is uitzonderlijk omdat Joeya en Toeya niet van koninklijke afkomst waren. Zij waren de ouders van koningin Teje, de echtgenote van farao Amenhotep III (18de dynastie). Joeya was de opzichter van de paarden van de cavalerie en Toeya was meesteres van de kleding in de tempel van Min. Waarschijnlijk hadden zij achter de schermen veel politieke invloed tijdens de regeerperiode van de jonge farao Amenhotep III.

Op de huwelijksscarabeeën van Amenhotep III worden Joeja en Toeya met nadruk vermeld. Hun graf is gelegen tussen KV 3 van een zoon van Ramses III en KV 4 van Ramses XI, in de eerste zijarm vanaf het centrale dal. Twee trappen voeren naar de grafkamer waarvan de vloer aan de linkerzijde ongeveer één meter lager ligt dan het begin van de kamer. Het gehele graf is niet gepleisterd of gedecoreerd.


De mummie van zowel Joeya als Toeya zijn goed bewaard gebleven. Waarschijnlijk zijn zij niet gelijktijdig gestorven en bijgezet. De verschillende manieren van mummificeren duiden hierop en er is sprake van twee aparte grafinventarissen. Deze grafinventarissen bevinden zich momenteel in het Egyptisch Museum in Caïro. 

Het mummiemasker van Toeya, Egyptisch Museum, Caïro
Het mummiemasker van Toeya,
Egyptisch Museum, Caïro.

Beide mummies waren voorzien van een verguld mummiemasker. De mummies lagen in prachtige sarcofagen met daarin zeer mooi gedetailleerde mummiekisten. Het graf was verder gevuld met kanopenkisten, stoelen en juwelenkisten, alle voorzien van houtsnijwerk en ingelegd met goud, ivoor en faience.

De gevonden sjabti’s van Joeya zijn gemaakt van het duurste hout zoals ceder en ingelegd met ivoor. De sjabti’s van Toeya zijn van hout voorzien van bladgoud en zilver. Bij de sjabti’s lagen beschilderde sjabti-kistjes en miniatuurgereedschap voor de sjabti’s. Helemaal achterin het graf werd een in goede staat verkerend klein rijtuig gevonden.

De opgraving van het graf werd in eerste instantie in opdracht van de Amerikaanse financier Theodore Davis (1838 – 1915) verricht door de Britse egyptoloog en hoofdinspecteur antiquiteiten in Loeksor, James Quibell (1867 – 1935) en de Engelse egyptoloog Arhur Weigall (1880-1934).



Houten kist uit het graf van Joeja en Toeja, 
Egyptisch Museum, Caïro
Houten kist uit het graf van Joeja en Toeja,
Egyptisch Museum, Caïro.

Na tien dagen graven stuitten de arbeiders van Davis op het begin van een trap. Zeven dagen later ontdekten ze de bovenkant van een verzegelde toegang. Omdat het al laat in de avond was, stuurde Weigall de arbeiders naar huis en bleef hij zelf samen met Davis achter bij de ontdekte ingang. Ze verbraken de verzegeling maar het zo ontstane gat was te klein om naar binnen te klimmen.

Ze besloten het zoontje van de opzichter naar binnen te wurmen om er een kijkje te nemen. Het jongetje zag een aantal voorwerpen op de grond liggen. In opdracht van de beide mannen buiten het graf, nam hij deze mee. Het bleek te gaan om een verguld juk van een strijdwagen, een officiële staf en een vergulde scarabee.

Davis liet deze voorwerpen dezelfde avond nog zien aan de directeur van de Egyptische Oudheidkundige Dienst, Gaston Maspero (1846 – 1916). Deze wilde het graf zo snel mogelijk openen om het te kunnen tonen aan de hertog van Connaught die de volgende middag een bezoek zou komen brengen. Aan het begin van de ochtend werd het gat groter gemaakt en zagen zij door een smalle opening de gouden gloed van voorwerpen. Davis klom over de restanten van de muur en hielp daarna Maspero naar binnen te klauteren.

Eenmaal binnen ontdekte Maspero op voorwerpen de namen van Joeya en Toeya. Om het graf zo snel mogelijk leeg te halen en zo diefstal te voorkomen schakelde Quibell de hulp in van diverse archeologen die in de omgeving werkzaam waren om samen de rest van het graf leeg te halen en de voorwerpen zorgvuldig te documenteren. 

Het stoeltje van prinses Satamon het het graf van Joeja en 
Toeja, Egyptisch Museum, Caïro
Het stoeltje van prinses Satamon in
het het graf van Joeja en Toeja,
Egyptisch Museum, Caïro.

Tijdens deze archeologische werkzaamheden bleek dat het graf van Joeya en Toeya in de oudheid moet zijn geopend en opnieuw is verzegeld. Dit vormt doorgaans een teken van een poging tot grafroof. Ook de tweede doorgang in de eerste gang was opnieuw gepleisterd. Twee kommetjes met opgedroogde modder stonden nog in de gang, waarschijnlijk achtergelaten door de arbeider die de gang opnieuw afsloot. 

Andere tekenen van grafroof waren te vinden in het graf zelf. Davis vond veel rommel in het graf, de mummies waren duidelijk verstoord, van diverse kistjes waren de deksels geopend en in de gang lag een aantal losse objecten. Alle makkelijk te dragen voorwerpen zoals juwelen, linnen, parfum en cosmetica ontbraken in het graf.

De grafrovers hadden hun best gedaan om de roof te verbergen. De mummie van Toeya was afgedekt met een doek, sommige kisten waren opnieuw gevuld met restanten en het gat voor de toegang was verborgen met rotsen.

Een anekdote over Quibell gaat over een bezoek tijdens het uitruimen van het graf. Een elegante dame kwam langs in het gezelschap van een Fransman. Quibell verontschuldigde zich voor het feit dat het graf al vrijwel leeg was en dat er geen zitplaats meer was, waarop de dame plaats nam op de vergulde stoel van Satamon. Deze stoel had ooit toebehoord aan de kleindochter van Joeya en Toeja. Pas later kwam Quibell tot de ontdekking dat de dame in kwestie de Franse keizerin Eugenie was, echtgenote van Napoleon III.

LdJ

Bronnen:
– The tomb of Iouiya and Touiyou – Th. Davis
– Valley of the kings – J. Romer
– The Complete Valley of the Kings – N. Reeves en R. Wilkinson