Het graf van Merenptah

Merenptah voor Ra-Horachte, KV 8.
Merenptah voor Ra-Horachte, KV 8.

Farao Merenptah (19de dynastie) was de opvolger en zoon van Ramses II en zijn vrouw Isisneferet. De mummie van Merenptah lag niet in zijn eigen graf, maar is samen met de mummies van andere farao’s in 1898 door Victor Loret gevonden in een cachette in het graf van Amenhotep II (KV 35).
Het oorspronkelijke graf van Merenptah (KV 8) werd in 1903 ontdekt door Howard Carter (1874 – 1939). Het ligt vlak achter het graf van
Ramses II (KV 7).
In 1987 werd het graf van Merenptah verder uitgegraven en onderzocht door Edwin C. Brock. Getuige de 121 Griekse en Latijnse teksten die erin zijn aangebracht, was het graf al in de oudheid tot aan het eerste zuilenvertrek open voor bezoek.

Anders dan de graven uit voorafgaande periodes bevat het graf van Merenptah wijde, imposante doorgangen met één lange rechte gang direct naar de grafkamer. Het graf was voltooid voordat de farao overleed, maar er was waarschijnlijk wel sprake van enige tijdsdruk. Dieper in het graf worden de decoraties namelijk eenvoudiger en van mindere kwaliteit.

De latei boven de ingang bevat een reliëf van Isis en Nephtys, knielend voor de zonnegod Ra in zijn verschijningsvormen als de zonneschijf, de mestkever en de ramskoppige god. In de eerste gang is een soortgelijke afbeelding te vinden van de zonnegod, nu echter omringd door zijn vijanden: de krokodil, de slang en een gehoornde figuur. Verder zijn de wanden van de eerste drie gangen voorzien van scènes met betrekking tot de Litanie van Ra en het Amdoeat.

Op de wanden van de opgevulde schacht staan schilderingen van de farao in aanwezigheid van diverse goden. Dit voorportaal voert naar een zuilenhal met in het midden een trap. Deze ruimte bevat afbeeldingen van het Poortenboek en op de latei boven de doorgang bevindt zich een afbeelding van de gevleugelde Maät. Aan de rechterkant van dit vertrek is een doorgang naar een kleiner vertrek met twee zuilen en een kleine schrijn voor de god Osiris. Het vertrek is momenteel afgesloten en dient als opslagplaats voor diverse gevonden fragmenten van de sarcofagen.

De wanden van de vierde gang bevatten scènes van het mondopeningsritueel. Deze gang voert naar een volgend vertrek met afbeeldingen van de farao voor diverse goden en afbeeldingen van het Dodenboek. In dit vertrek ligt het rood granieten deksel van de buitenste sarcofaag. Dit deksel is uitgevoerd met een hymne van de godin Neith voor de overleden koning.

De sarcofaag van Merenptah in situ, KV 8.
De sarcofaag van Merenptah in situ, KV 8.

De laatste gang voert naar de grafkamer met in de verlaging in het midden een rood granieten antropoïde sarcofaagdeksel. Aan de binnenzijde bevindt zich een prachtige afbeelding van de godin Noet. Het betreft hier de tweede van in totaal vier sarcofagen. De buitenste drie zijn uitgevoerd in rood graniet uit Assoean, de binnenste van albast. Restanten van de albasten sarcofaag zijn te zien in het British Museum in Londen.

De derde sarcofaag werd in de 21ste dynastie hergebruikt voor de begrafenis van farao Pasebachanioet (Psoesennes I) in Tanis. Om de enorme sarcofagen te kunnen plaatsen, heeft men de doorgangen na voltooiing moeten verbreden en weer moeten herstellen met kalkstenen blokken.

De ruimte is gedecoreerd met scènes uit het Holenboek en het Poortenboek, met als slotvignet een afbeelding van een vogel met een ramskop, met daarboven drie verschijningsvormen van de zonnegod: de zonneschijf, de mestkever met ramskop en het gehurkte kind. Het vertrek biedt aan de noord- en zuidkant toegang tot vier kleinere vertrekken. Aan de achterwand bevindt zich nog een vertrek met drie kleinere vertrekken, alle ongedecoreerd. Het plafond van de grafkamer, gedragen door acht pilaren bevat astronomische scènes met een afbeelding van de bark van Ra met daarop de goden tijdens de reis door de nacht.

LdJ

Bekijk ook de koningskaart van Merenptah.

Bronnen:
– De schatten van Luxor en de Vallei der Koningen – K.R. Weeks
– The Complete Valley of the Kings – N. Reeves en R.H. Wilkinson