Tihna el-Gebel

Tempels van Tihna el-Gebel
Tempels van Tihna el-Gebel.

Aan de oostoever van de Nijl markeert een uitstekende rotspartij, ongeveer tien kilometer ten noorden van El-Minya, het gebied van de oude stad Dehenet, wat ‘De kliftop’ betekent. Deze plaats werd al bewoond vanaf het Oude Rijk en was gedurende de gehele faraonische tijd een belangrijke administratieve stad in de 17de Opper-Egyptische gouw, de jakhalsgouw.

Later, in de Grieks-Romeinse tijd werd de stad bekend onder de naam Akoris. Tegenwoordig staat het bekend als Tihna el-Gebel Het gebied werd in de 19de eeuw ontdekt door geleerden tijdens de expeditie van Napoleon en is halfweg de 19de eeuw beschreven door Karl Richard Lepsius. Aan het begin van de 20ste eeuw hebben Ahmed Kamal, de eerste egyptoloog van Egypte, en de Franse egyptoloog Gustave Lefebvre het gebied verder onderzocht.

Grote delen van het gebied zijn echter nog niet uitgegraven. Een Japans team, sinds 1995 onder leiding van Prof. Hiroyuki Kawanishi doet al sinds 1981 onderzoek. Er zijn nog veel restanten van tichelstenen bouwwerken zichtbaar en rondom het gebied bevinden zich vele rotsgraven uit diverse perioden. Ten noorden en zuiden van de oude stad liggen steengroeven.

Mogelijk heeft de stad Dehenet een haven gekend, de resten ervan zijn echter nog niet teruggevonden. Er zijn in dit gebied veel rotsgraven te vinden. Zij hebben vooral toebehoord aan ambtenaren uit het Oude Rijk en priesters uit de Late Tijd. De archeologische resten van bouwwerken dateren vanaf het Nieuwe Rijk.

In de 19de dynastie werd door Ramses II een tempel voor de Thebaanse god Amon gesticht in een vroeger Ouderijks graf. Deze tempel werd in de 20ste dynastie uitgebouwd door Ramses III. Deze tempel werd in latere tijd door de Ptolemaeën en de Romeinen verbouwd en gerestaureerd. Keizer Nero liet een hellingbaan aanleggen die de toegang tot de tempel vormde.

De oorspronkelijke ingang van de tempel werd gevormd door een pronaos waarvan de resten van vier zuilen nog zichtbaar zijn. In de zuilenhal stonden acht zuilen en op de wanden van de ingang zijn restanten te vinden van afbeeldingen van keizer Nero, zijn cartouche en een afbeelding van een knielende Nijlgod Hapi. De vier achterste vertrekken werden uitgehakt in de rotswand.

Naast de Amontempel bevindt zich een aantal rotsgraven die in de Ptolemaeïsche en Romeinse Tijd zijn omgebouwd tot kapellen. Ze waren onder andere gewijd aan de goden Sobek en Thot. Er zijn dan ook vele mummies teruggevonden van krokodillen en ibissen. In één van de kapellen kan men nog een aantal krokodillenmummies aantreffen.

Romeinse tempel, Tihna el-Gebel
Romeinse tempel, Tihna el-Gebel.

In de rotswand aan de zuidzijde, met prachtig uitzicht over het Nijldal, ligt een aantal Grieks-Romeinse graven. De façades hiervan zijn rijk gedecoreerd in een typische Egyptisch-Griekse stijl. Sommige bevatten afbeeldingen van de grafeigenaren op ware grootte. Een christelijke kluizenaar heeft gebruikt gemaakt van één van deze graven en heeft een christelijk kruis uitgehakt in de beeldennis.

Aan de noordkant van de rots en de Amontempel ligt de ruïne van de Grieks-Romeinse stad. Hier zijn vele rotsgraven en diverse stèles te vinden. De eerste stèle bevat de uit de rotswand gehakte figuren van de Romeinse tweelinggoden Castor en Pollux met de godin Diana in hun midden.

In zuidwestelijke richting is vervolgens een aantal jubileumstèles van farao Ramses III en een grotendeels vervallen stèle van Ptolemaeus V Epiphanes te vinden. Ten noorden van deze laatste stèle liggen twee rotsgraven naast elkaar. Het zuidelijke graf is voorzien van primitieve afbeeldingen van kamelen en bestaat uit een pyloonvormige ingang en drie vertrekken. Het noordelijke graf bestaat uit een vertrek met twee vierkante zuilen met daarachter een grafschacht.

In het noordelijkste deel van het gebied ligt een Griekse kapel. Het bestaan van deze kapel was al heel lang bekend maar tussen 1969 en 1971 is er opnieuw uitgebreid onderzoek gedaan door de Finse egyptologen Rostislav Halthoer en Richard Ahlqvist. De kapel is deels in de rotswand uitgehakt en is bereikbaar via een trap van vijftien treden. De voorhof is voorzien van een zeven meter hoge façade in de vorm van een pyloon. In de christelijke tijd werd de kapel hergebruikt als kerk. In de directe omgeving van de kapel zijn koptische graven teruggevonden.

LdJ

Bronnen:
Historische Topographie der Region zwischen Mallawi und Samaluṭ – D. Kessler
– Preliminary Report AKORIS 1999 – H. Kawanishi, S. Tsujimura, and  T.Hanasaka
– Foto’s – Lida de Jong