Wilde katten in het oude Egypte

In het oude Egypte kwamen acht soorten wilde katten voor. Het zijn de Afrikaanse wilde kat, de moeraskat, de serval, de caracal, de zandkat, de leeuw, de luipaard en de jachtluipaard.

De Afrikaanse wilde kat (Felis Sylvestris Libyca) komt nog steeds voor in Egypte en is genetisch sterk verwant aan de huiskat (Felis Sylvestris Catus). Door de hoge gevoeligheid voor reflectie lijken de ogen van deze Afrikaanse wilde katten soms licht te geven in het donker. De Egyptenaren associeerden het dier met de zonnegod Ra en geloofden dat de wilde kat de wereld zou kunnen behoeden voor de totale duisternis.

Serval op een tegel uit Serabit el-Chadim, 18de dynastie, British Museum, Londen.
Serval op een tegel uit Serabit el-Chadim,
18de dynastie, British Museum, Londen.

De moeraskat (Felis Chaus) leeft nog steeds aan de oevers van de Nijl maar is slechts sporadisch uitgebeeld in Egyptische graven. Hij staat afgebeeld in de mastaba van Pehenoeka in Sakkara uit de 5de dynastie, waarbij hij tegenover een stekelvarken (Hystrix cristata) staat. De moeraskat jaagt onder andere op slangen.

De serval (Leptailurus serval) moet zijn geïmporteerd uit het gebied van huidige Ethiopië, mogelijk het oude Poent. Net als de moeraskat jaagt de serval ook op slangen. De oudste voorstellingen zijn bekend uit het Middenrijks graf van Chnoemhotep in Beni Hassan. Daarnaast zijn er fragmenten van tegeltjes gevonden in Serabit el-Chadim in de Sinaï, met daarop wat grotere gevlekte wilde katten. Dit zouden heel goed servals kunnen zijn. Aan de andere kant zouden het ook voorstellingen kunnen zijn van wilde katten of misschien zelfs jachtluipaarden.

De caracal (Caracal Caracal) werd in het oud-Egyptisch ‘ineb’ genoemd. Hij komt nog voor in het noordoosten van Egypte, maar wordt met uitsterven bedreigd. Er zijn geen fossielen of rotstekeningen van de caracal bekend. Wel zijn twee caracals op predynastische paletten te zien. Op het palet uit de mastaba van Issimernetjer in Gizeh zijn ze parend afgebeeld. Caracals zijn ook afgebeeld in het graf van Chnoemhotep in Beni Hassan. Mogelijk was de caracal het heilige dier van de godin Mafdet.

Van de zandkat (Felis Margarita) zijn geen reliëfs of verwijzingen overgeleverd. Tegenwoordig leven ze in het zuidoosten en in de Sinaï, beide onherbergzame woestijngebieden van Egypte. Het is maar de vraag of de oude Egyptenaren deze kleine kat ooit hebben gekend. Ze zijn kleiner dan onze huiskatten, leven uitsluitend in de woestijn en komen alleen ‘s nachts uit hun holen.

Eje als sem-priester, vachtpatroon van een luipaard, kop van een jachtluipaard, graf van Toetanchamon  (KV 62).
Eje als sem-priester,
vachtpatroon van een
luipaard, kop van een
jachtluipaard, graf van
Toetanchamon  (KV 62).

De leeuw (Panthera Leo) is een groot roofdier uit de familie der katachtigen (Felidae). De leeuw heeft een luide brul. Het Egyptische woord voor leeuw klonk maï. De Afrikaanse leeuw kent meerdere ondersoorten. Twee van deze ondersoorten zijn inmiddels uitgestorven, namelijk de in het oude Egypte voorkomende Berberleeuw (Panthera Leo Leo) en de Kaapse leeuw (Panthera Leo Melanochaita) uit Zuid-Afrika. De zwarte manen van deze twee leeuwensoorten liepen door tot ver onder zijn buik. De kop was wat vierkanter dan bij andere leeuwen.

Er is één predynastisch beeldje van een leeuw met lange manen bekend, maar vanaf de 2de dynastie worden leeuwen uitgebeeld met korte manen. Mogelijk is de soort met lange manen al in de oudheid uitgestorven in Egypte ten gunste van de leeuw met kortere manen die beter tegen het warme klimaat was opgewassen. Tegenwoordig leven er helemaal geen leeuwen meer ten noorden van de Sahara.

In het graf van Hor Aha uit de 1ste dynastie bij Abydos zijn restanten gevonden van zeven leeuwenwelpen die in gevangenschap geboren zijn.

In het Boebasteion in Sakkara is één compleet skelet van een leeuw gevonden wat ooit een mummie was. Hij lag in het graf van Maïa, de min van farao Toetanchamon, maar de leeuwenmummie stamt uit de Late Tijd. Gezien de grootte van de botten was het zeker een mannetje. Mogelijk werd hij beschouwd als een incarnatie van de god Mahes, de zoon van Bastet.

Scans hebben uitgewezen dat hij zeer waarschijnlijk een natuurlijke dood is gestorven op hoge leeftijd. Dat wijst erop dat hij in gevangenschap werd gehouden. Op basis van demotische en Griekse inscripties en de vondst van leeuwenklauwen met tekenen van mummificatie, wordt vermoed dat leeuwen werden gefokt binnen tempels.

De luipaard (Panthera Pardus) werd ‘aby’ genoemd. De luipaard en jachtluipaard zijn altijd lastig van elkaar te onderscheiden in oud-Egyptische voorstellingen. De luipaard heeft rozetten en de jachtluipaard heeft stippen. Maar de Egyptenaren maakten dit onderscheid lang niet altijd. Luipaarden en jachtluipaarden zijn te zien in verscheidene graven in Beni Hassan, maar lijken daar erg veel op elkaar. De luipaard komt mogelijk nog in een klein deel van de oostelijke woestijn van Egypte voor. Vroeger leefde hij in bijna heel het huidige woestijngebied van Egypte, wat vroeger meer weg had van savanne.

De jachtluipaard (Acinonyx Jubatus) is de enige nog levende katachtige soort uit het geslacht Acinonyx. In de faraonische periode leefde de jachtluipaard in de noordelijke Sinaï en de noordwestelijke woestijn. Het dier is echter sinds lange tijd uit Egypte verdreven. Op basis van verscheidene voorstellingen van jachtluipaarden met halsbanden wordt vaak aangenomen dat jachtluipaarden tam werden gemaakt. Toch is hier geen duidelijk bewijs voor te geven.

De jachtluipaard staat bekend als het snelste landdier ter wereld. De jachtluipaard is aangepast aan jagen met een korte, zeer snelle sprint. Hij is slank, flexibel en gespierd gebouwd met een krachtige borst, een lange staart en voor een katachtige zeer lange poten, waarmee hij zich hard kan afzetten. De jachtluipaard heeft een licht gele vacht, die bedekt is met kleine, ronde, zwarte vlekken. De onderzijde en borst zijn bijna geheel wit. De kop is vrij klein, met kleine oren en grote, oranje ogen. Van de binnenste ooghoeken tot de mond loopt een zwarte streep die de traanbuis markeert.

Een gevilde huid van de ‘ba-mehoe’, zoals de Egyptenaren de jachtluipaard noemden, gold als de traditionele kleding van de sem-priester die in de godentempels of bij de begrafenis het mondopeningsritueel uitvoerde. Toch levert de voorstelling van dit kledingstuk vaak problemen op. De vlekken wijzen naar een luipaard, terwijl de traanstrepen in het gezicht verwijzen naar een jachtluipaard. Een verguld sieraad van een ceremonieel kledingstuk uit het graf van Toetanchamon toont een kopje van een jachtluipaard. De gemarkeerde wenkbrauwen doen echter vermoeden dat de kunstenaar een mengvorm met de veel grotere luipaard heeft weergegeven.

MvK

Bronnen:
– The mammals of Ancient Egypt – D.J. Osborn, J. Osbornová
– www.iucnredlist.org
– Biology and Conservation of Wild Felids – D.W. MacDonald, A.J. Loveridge
– A lion found in the Egyptian tomb of Maïa – C. Callou, A. Samzun, A. Zivie
– An Egyptian bestiary – P. Germond