Volgens Papyrus Harris zou de tempel van Amon in Karnak aan het eind van het Nieuwe Rijk ruim 81.000 mensen in dienst gehad hebben. Als dit klopt, dan waren tempelcomplexen een van de grootste werkgevers in het oude Egypte. Niet alle medewerkers zullen priesters zijn geweest. Het woord priester kan in dit opzicht ook misleidend zijn omdat de functie een andere inhoud kent dan christelijke priesters.
Een priester in Egypte was geen verkondiger van het geloof en had geen pastorale taken. In het oude Egypte was een priester een ‘hem-netjer’ een godsdienaar. Hij was verantwoordelijk voor het welzijn van de goden op aarde. Afhankelijk van zijn functie voerde hij rituelen uit zoals het aanbieden van offers aan de goden en het reciteren van teksten of had hij andere taken binnen het tempelcomplex.
Het aantal mensen dat werkte in een tempelcomplex hing af van de grootte van het complex en van de belangrijkheid van de godheid. Een groot deel van de werknemers had naast de taken in de tempel ook andere werkzaamheden. De godsdienaren waren verdeeld in vier ploegen, ook wel phyle genoemd. Volgens een roulatiesysteem werkten ze steeds een maand in de tempel en konden ze vervolgens drie maanden terugkeren naar hun eigen werk. Per jaar werkte elke groep zo in totaal drie maanden in de tempel. Aan het eind van elke maand werd de inventaris opgemaakt en werd een verslag geschreven. Een deel van de opbrengst van de tempel werd in natura aan de godsdienaren uitbetaald.
Iedereen die in de tempel werkte, moest ritueel rein zijn. Volgens de Griekse historicus Herodotus wasten de priesters zich overdag en ’s nachts twee keer, werden ze kaalgeschoren, ontdaan van alle lichaamshaar en besneden. Ze mochten geen wollen of leren kleding dragen en de sandalen moesten van papyrus zijn. Enkele dagen voordat ze de tempel betraden mochten ze geen geslachtsgemeenschap meer gehad hebben. Bovendien moesten ze hun mond spoelen met een oplossing van natron en hun lichaam insmeren met olie. Ook werd morele reinheid nagestreefd.
Er waren diverse priesterfuncties, ieder met een eigen takenpakket. De verzorging van het cultusbeeld was de belangrijkste taak in de tempel. Feitelijk was de farao degene die als bemiddelaar tussen god en mensen deze taak zou moeten uitvoeren. Maar omdat hij niet in alle tempels tegelijk kon zijn, delegeerde hij deze taak aan de hogepriester, ofwel de ‘hem-netjer tepy’. Hij stond ook aan het hoofd van de priesters.
Een hogepriester werd bijgestaan door de eerste, tweede en derde priester en door godsvaders. Al deze priesters voerden hun taak als hoofdambt uit, ze hadden leidinggevende taken en waren ingewijd in de mystieke rituelen.
Priesters van een lagere rang waren bijvoorbeeld de wab-priesters. Wab betekent rein. Van wab-priesters werd dan ook fysieke en morele reinheid verwacht. Ze voerden ondersteunende taken uit als het dragen van de godenbark, het voorbereiden van offers en het vullen van de plengvazen. Een speciale groep reinpriesters vormden de urenpriesters. Zij stonden op het tempeldak om overdag en ’s nachts het verloop van de uren en de stand van de sterren bij te houden.
Nog een andere priesterfunctie is de ‘chjery-heb’ of voorleespriester. Deze priesters hadden als taak om de woorden van de godheid te reciteren. Ook lazen ze bij het mondopeningsritueel spreuken uit het Dodenboek voor als een overledene werd gebalsemd en gemummificeerd. Ook sem-priesters waren betrokken bij het mondopeningsritueel en bij andere begrafenisriten. Zij waren herkenbaar aan het luipaardvel dat ze droegen en de jeugdlok. Oorspronkelijk was de rol van sem-priester voorbehouden aan de oudste zoon van een overledene. Maar al sinds de 3de dynastie werd het een officiële functie.
Uit onderzoek aan mummies blijkt dat priesters in het oude Egypte jong stierven door hartkwalen. Die werden veroorzaakt door de vette gerechten die werden geofferd aan de goden. Het onderzoek werd uitgevoerd door wetenschappers van de Universiteit van Manchester. De ziekte atherose (aderverkalking) lijkt een ziekte van deze tijd, omdat steeds meer mensen te vet eten. Het bleek echter ook al in de oudheid voor te komen.
Onderzoekers van de universiteit hebben op basis van vertaalde hiërogliefen en onderzoek bij mummies geconcludeerd dat veel priesters een te hoge dosis vet en calcium in hun aderen hadden, waardoor de kans op een hartstilstand of een beroerte groter was. De offergaven aan de goden bestonden veelal uit rundvlees, vet gevogelte, brood, cake en wijn. Het brood werd vaak met vet vermengd. En de offergaven werden gebakken met dierlijke vetten en oliën. Ook werd veel zout gebruikt. Tegenwoordig wordt gewaarschuwd voor te vet en te zout voedsel. Maar destijds was die medische kennis er niet en werden deze offergaven volop gegeten door de priesters. Dit verkortte hun leven daardoor zeer.
JR
Bronnen:
– Onder het oog van de zonnegod – M. Reynders
– De geheimen van het oude Egypte – L. Oakes en L. Gahlin
– The Illustrated Dictionary of Ancient Egypt – I. Shaw en P. Nicholson
– The Complete Temples of Ancient Egypt – R.H. Wilkinson
– Art. Egyptische priesters stierven jong door vet eten – Historiek.net