Schoeisel in het oude Egypte

Egyptische sandalen, Metropolitan Museum of Art, New York
Egyptische sandalen,
Metropolitan Museum of Art, New York.

In het oude Egypte bestond schoeisel voornamelijk uit sandalen, met als basisvorm het model van een teenslipper. Ze waren gemaakt van plantaardige materialen of van leer. De sandalen hadden een platte zool die uit een of meer lagen kon bestaan. Links en rechts van de zool zaten banden die op de wreef verbonden waren met een riem. Deze riem liep tussen de eerste en tweede teen door. Deze teenriem en de banden werden met knopen vastgezet.

In het Oude Rijk droegen alleen farao’s, priesters en hoge functionarissen sandalen. Gewone burgers liepen op blote voeten. Vanaf het Middenrijk raken sandalen algemeen ingeburgerd. Opvallend is dat er vanaf het Oude Rijk tot aan het Nieuwe Rijk veel minder voorstellingen bekend zijn van vrouwen met sandalen dan van sandaaldragende mannen. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de lagere status van vrouwen. Pas tijdens en na de Amarna-periode worden vrouwen vaker met sandalen afgebeeld.

Volgens Egyptisch gebruik moesten de sandalen uitgedaan worden in aanwezigheid van een meerdere. Dat op voorstellingen de goden in de aanwezigheid van een farao geen sandalen dragen, impliceert dat de farao zichzelf zag als de meerdere of op zijn minst de gelijke van de godheid. Speciale dienaren hadden de taak om het schoeisel van de notabelen aan het hof te dragen. Een van de oudste voorstellingen van een sandalendrager is te vinden op het Narmerpalet uit de 1ste dynastie.

Gouden sandalen van Toetanchamon, Egyptisch Museum Caïro
Gouden sandalen van Toetanchamon,
Egyptisch Museum Caïro.

De oudst bekende sandalen zijn gevonden in Diospolis Parva, de hoofdstad van de zevende Egyptische gouw in Opper-Egypte. De Engelse Egyptoloog William Flinders Petrie (1853 – 1942) heeft hier op een begraafplaats uit de Predynastische Tijd miniatuur sandalen van ivoor en echte leren sandalen ontdekt. In graven uit het oude Rijk en Middenrijk zijn vaak houten sandalen aangetroffen. Vanaf het Nieuwe Rijk worden sandaalzolen tussen de mummiewindsels aan de voeten van de mummie gelegd. Deze waren meestal van gevlochten papyrus gemaakt. Voor koninklijke mummies werd ook edelmetaal gebruikt. Zo zijn op de mummies van drie vrouwen van farao Thoetmoses III (19de dynastie) gouden sandalen gevonden, met bijbehorende gouden hulsjes voor de tenen. Ook de mummie van Toetanchamon had gouden sandalen aan de voeten.

Vanaf het Nieuwe Rijk worden de sandalen steeds vaker versierd. Op sandalen van farao’s werden op de zolen vaak negen bogen en soms ook profielen van vijandige buitenlanders als versiering aangebracht. Met deze negen bogen werden de negen boogvolkeren, bedoeld, de vijanden van Egypte. Bij het dragen van de sandalen vertrapte de farao zo steeds symbolisch de vijand onder zijn beide voeten.

De plantaardige materialen die voor sandalen werden gebruikt bestonden uit grassoorten, papyrus en de bladeren van de doempalm. Deze bladeren werden eerst langs de middennerf gespleten en vervolgens gesneden in stroken van ongeveer 1 meter lang en 1-4 cm breed. Daarna konden de sandalen worden gevlochten. Voor het vlechten kenden de Egyptenaren drie methoden:

Twijnen

Bij twijnen worden twee strengen om elkaar gedraaid. Daarmee fixeren ze een aantal andere strengen die er een rechte hoek mee maken. Zo ontstaat een stevige zool die met twee banden op de wreef samenkomen.

Draaien

Bij deze techniek worden stroken palmblad rondom een bundeltje van ander materiaal zoals papyrus of gras gewikkeld. De verschillende wikkels worden aan elkaar bevestigd door de wikkel door de voorgaande te rijgen. De zolen worden langs de randen afgewerkt met een paar bundels.

Vlechten

Bij vlechten worden verschillende stroken met dezelfde functie tegelijkertijd verwerkt. Deze techniek ontwikkelt zich vanaf de Derde Tussentijd.

Leren sandalen

Leren sandalen van Toetanchamon, Egyptisch Museum Caïro
Leren sandalen van Toetanchamon,
Egyptisch Museum, Caïro.

Voor leren sandalen werden huiden van runderen, geiten en schapen bewerkt tot leer. Dit kan op twee manieren. Bij de ene methode wordt de huid gelooid. De huid wordt schoongemaakt en de opperhuid wordt verwijderd tot de onderlaag, de lederhuid, zichtbaar is. Dan volgt het eigenlijke looien, waarbij de lederhuid wordt behandeld om deze waterbestendig te maken en bederf tegen te gaan. De Egyptenaren gebruikten hiervoor plantaardige producten zoals granaatappelschillen of acaciapeulen of minerale stoffen zoals aluin. Bij de tweede methode wordt de huid gereinigd met water en vervolgens óf in een zoutoplossing geweekt óf met droog zout ingewreven. Daarna worden de huidharen en het vlees verwijderd door de huid in te wrijven met kalk en vervolgens schoon te schrobben of te schaven. Vervolgens kan het leer verder bewerkt worden en behandeld worden met oliën of vetten. Bij leren sandalen werd het leer gesneden in de vorm van een zool, met aan de hielzijde kleine uitsteeksels met inkepinkjes. Door die inkepingen werd een riem gehaald die achter de hiel van de drager langsliep. Aan de voorkant waar de beide uiteinden van de riemen samenkwamen, werden ze met een leren bandje samengebonden en als teenriem door een gat in de voorzijde van de zool gevoerd. Vervolgens werden ze met een knoop aan de onderkant vastgezet.

JR

Bronnen:
– De kleren van de farao – G. Vogelsang-Eastwood
– The Oxford encyclopedia of ancient Egypt
– Hierogliefen, de beeldtaal van het oude Egypte – M.C. Betrò