Haardracht was een belangrijk onderdeel van de cultuur in het oude Egypte. Dit blijkt uit talloze archeologische vondsten, kunstvoorwerpen en voorstellingen op grafwanden. Ook literaire teksten maken melding van de verzorging van het hoofdhaar. Zo staat in het levensverhaal van Sinoehe beschreven: ‘Men liet de jaren verdwijnen van mijn lichaam, toen ik werd onthaard. Mijn haar werd gekamd, en een vracht werd teruggegeven aan de woestijn’.
Het haar dat de Egyptenaren droegen was niet altijd het eigen haar. Ze droegen meestal pruiken. De keuze tussen het verzorgen van het eigen haar of het dragen van een pruik was afhankelijk van de sociale status van de persoon. Welgestelde Egyptenaren beschikten meestal over verscheidene pruiken, vaak voor elke gelegenheid één. De minder gefortuneerde Egyptenaren, droegen het eigen haar zoveel mogelijk naar de laatste mode van de haardracht.
Voor het onderhoud van pruiken beschikte men over kammen van hout, been of ivoor. De Egyptische kammen met hun fijne tanden werden gebruikt om het haar uit de war te halen en neten en luizen te verwijderen. Het handvat van rijk versierde kammen werd ook wel gebruikt als haarpin. Haarspelden dienden voor het in model houden van een kapsel of louter als decoratie.
Ook zijn kleine bronzen ‘haarkrullers’ teruggevonden. Zij werden in het vuur verhit en dienden als een soort tang om krullen te zetten die met bijenwas werden gefixeerd. Zulke haarkrullers lopen aan één kant uit in een mesje waarmee overtollige haren konden worden verwijderd. Pruiken weden vaak opgeborgen in speciale pruikendozen. De oudste exemplaren dateren uit het Middenrijk. De pruikendozen uit het Nieuwe Rijk beschikten over een voetstuk of steun aan de binnenzijde waarover de pruik vrij kon hangen.
Egyptische Pruiken konden worden gemaakt van zowel mensen- als dierenhaar of van plantaardige vezels. Ze getuigen vaak van een groot vakmanschap. Pruiken van mensenhaar waren zeer kostbaar. Plantaardige en dierlijke materialen, zoals linnen en schapenwol, werden gebruikt voor het maken van goedkopere versies. Als basis voor een pruik werd meestal een net uit linnen gebruikt. Hieraan werden de haarstrengen bevestigd. Iedere streng bestond uit ongeveer vierhonderd haren. Om ze te bevestigen werd een mengsel van hars en bijenwas gebruikt. Eenmaal gereed was de pruik bestand tegen de Egyptische zomerhitte.
Het dragen van pruiken had naast de sociale functie ook een ander specifiek nut. Voor de oude Egyptenaren hoorde het ontharen van het lichaam en het kaalscheren van het hoofd bij de persoonlijke verzorging. In de Egyptische zonnehitte bracht het kale hoofd niet alleen verkoeling, maar was het ook een voorzorgsmaatregel tegen ongedierte. Zoals Herodotus al schreef in zijn Historiën: ‘De priesters scheren om de andere dag het gehele lichaamshaar om op deze manier luizen te weren’.
Of vrouwen hun hoofd kaal schoren is niet met zekerheid te zeggen. Ze werden in grafschilderingen in ieder geval nooit kaal afgebeeld. Wel is er een beeld uit het Middenrijk bekend van de priesteres Iymeretnebes met een kaal hoofd. Dit houten beeld wordt bewaard in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Toch zullen vrouwen hun pruiken meestal over hun eigen haar hebben gedragen. In sommige reliëfvoorstellingen en beelden is dit duidelijk te zien doordat de haargrens van het echte haar onder de pruik tevoorschijn komt. Dit laatste komt voor bij talloze afbeeldingen van godinnen, koninginnen en welgestelde dames.
In het Oude Rijk werden de dames afgebeeld met hun eigen, vaak kortgeknipte kapsel. Afhankelijk van de gelegenheid werd hierover een bijpassende driedelige pruik met lang haar gedragen. Het meeste haar hing op de rug. Enkele strengen hingen naast het gezicht. Vaak werd over de pruik een linnen haarband bevestigd. Wie geen pruik bezat, kapte het haar in dezelfde stijl als deze driedelige pruik. Het zogenaamde pagekapsel met een scheiding in het midden werd vooral door welgestelde vrouwen gedragen.
In het Middenrijk veranderde de haardracht voor mannen en vrouwen nagenoeg niet. Wel werd het gangbaar om pruiken te versieren met goud, edelstenen en diademen. Dit is vooral te zien aan de pruiken van de prinsessen Chnoemet en Sathathorioenet die zijn aangetroffen te Lahoen. In het graf van deze laatste zijn twee houten kisten gevonden met pruiken van mensenhaar. De pruiken zijn grotendeels vergaan maar de 1251 gouden haarringen niet. Ze zijn nu verwerkt in een moderne pruik.
De haardracht in het Nieuwe Rijk wordt gekenmerkt door langere modellen pruiken voor zowel mannen als vrouwen. Blijkbaar werd aan een pruik met lange haren een hoge sociale status ontleend. Beroemd zijn de beelden van Maya en Merit in de Leidse collectie. Geheel volgens de mode van zijn tijd draagt Maya een brede tweeledige pruik met gevlochten zijflappen die gedeeltelijk over de schouders zijn teruggeslagen. Zijn echtgenote Merit draagt een lange rechte pruik die uit dunne vlechtjes is opgebouwd. Over de pruik is een haarband bevestigd. Talloze Nieuwe Rijks voorstellingen van klaagvrouwen die de begrafenisprocessie begeleiden tonen een haardracht waarbij vlechten werden samengebonden en opgestoken.
YB en HP
Bronnen:
– Ancient Egyptian Materials and Technology – P.T. Nicholson & I. Shaw
– Hair and the Construction of Identity in Ancient Egypt, c. 1480-1350 BC, JARCE, Vol. 36 (1999), pp. 55-69 – G. Robins
– Daily life in ancient Egypt – B. Brier